Blaaskatheter verwijderen (thuis)

Blaaskatheter verwijderen (thuis)

U heeft een blaaskatheter omdat u de blaas zelf niet kon legen. Met uw arts heeft u afgesproken dat de verpleegkundige van de Technische Thuiszorg de blaaskatheter verwijdert. Zo kunt u zelf weer proberen te plassen.

Nazorg

  • Het is belangrijk dat u na het verwijderen van de katheter ieder uur één glas water drinkt, naast wat u normaal drinkt. Dit is nodig omdat u dan veel urine aanmaakt en we kunnen kijken of het plassen weer op gang komt.
  • Probeer na het verwijderen alleen te plassen wanneer u aandrang heeft.
  • Als het niet lukt om tot aan de controle in de middag te plassen, en u heeft daarbij klachten, neem dan contact op met de verpleegkundige van de Technische Thuiszorg.

Controle

Zes uur na verwijderen van de blaaskatheter komt de verpleegkundige weer langs met een scanapparaat (‘bladderscan’) om te bepalen hoeveel urine er nog in uw blaas zit. Als blijkt dat u weer goed kunt plassen, dan hoeft er verder niks te gebeuren.

Als er te veel urine is achter gebleven in uw blaas, dan brengt de verpleegkundige kort een blaaskatheter in. Vervolgens controleert de verpleegkundige vier uur later opnieuw hoeveel urine er in uw blaas zit. Als dit opnieuw te veel is, brengt de verpleegkundige een nieuwe verblijfskatheter in. U moet dan de volgende dag (of na het weekend) zelf een afspraak met uw uroloog bij de polikliniek Urologie. Deze afspraak moet binnen twee weken plaatsvinden.

Herstel

De eerste dagen na het verwijderen van de blaaskatheter kan uw plasbuis iets branderig/ pijnlijk aanvoelen, waardoor u wat vaker dan normaal naar het toilet moet. Ook kan de eerste dagen de urine wat troebeler zijn of kan er wat bloed in de urine zitten. Door regelmatig goed te drinken wordt de urine weer helder.

Als u last heeft van één van de onderstaande klachten, is het belangrijk dat u zo snel mogelijk belt met de polikliniek Urologie. Buiten kantoortijden kunt u bellen met de Spoedeisende Hulp.

  • Hevige of aanhoudende buikpijn en enige uren niet kunnen plassen.
  • Niet meer kunnen plassen of het gevoel hebben niet goed te kunnen uitplassen.
  • Veel en/of twee dagen lang bloed in de urine hebben.
  • Meer dan 38,5 ºC koorts.
  • Pijnlijk/branderig gevoel tijdens plassen.
  • Hevige aandrang of vaak moeten plassen.